De evolutietheorie werkt al zowat twee eeuwen als een rode lap op een stier voor iedereen die in een god als schepper gelooft. Terwijl juist die biologische wet even krachtig is als eenvoudig: de overlevingskansen van een organisme nemen toe naarmate het beter is aangepast aan de omgeving waarin het leeft.
De Turkse creationist Adnan Oktar vindt van niet en gokt in zijn tegenwerpingen op een in zichzelf bijna prehistorische techniek: het classificeren van organismen op basis van hun uiterlijk en bouw.
Een ongelukkige keuze. Sinds een jaar of vijftien wordt geen evolutionaire stamboom meer gemaakt zonder een genetisch patroon. Leg DNA-vondsten van prehistorische organismen naast die van hun moderne varianten en de evolutie toont zich ondubbelzinnig. Afhankelijk van de kwaliteit van het fossiele materiaal kan al DNA worden geïsoleerd uit vondsten die zo'n honderdduizend jaar oud zijn.
Zo kon van eenvoudige zoutwaterslakjes in de Middellandse Zee het gehele verspreidingspatroon in de afgelopen duizenden jaren in kaart worden gebracht, inclusief de overgang van zoutwaterslak naar zoetwatermossel. De slakjes lijken nog steeds op elkaar, maar zijn geen soortgenoten meer. Uiterlijk kan bedrieglijk zijn. Een tennisbal lijkt ook op een citroen, tot je er een hap van neemt.
Het omgekeerde is ook waar. Uit DNA-analyse blijken vogels familie van de dinosauriërs, al zou je dat op het eerste gezicht niet zeggen. Hetzelfde geldt voor de tomaat en de aardappel - the beauty and the beast onder de groenten, maar wel familie.
Uit: De Standaard, wetenschapsbijlage, 1 maart 2007.
Auteur: mvk